Waarom is voetbal een religie?
De balbehandeling van Messi is Hemels, de power van Ibrahimovic onaards en het spelinzicht van Pirlo goddelijk. Het talent druipt niet. Het Spat. Zelfs niet voetbalfans bestempelen de voetbalkwaliteiten van deze grootheden als godsgeschenk. Toch zijn het niet deze bovenaardse voetbalkwaliteiten die verklaren WRM voetbal een religie is. De grote sociologische gelijkenissen tussen de kerk en het voetbalveld doen dat echter wel.
Emile Durkheim
In 1912 publiceerde Emile Durkheim zijn klassieke studie over de algemene sociologie van godsdiensten. Hij stelt dat elke maatschappij een onderscheid maakt tussen het profane en het sacrale. De profane sfeer is calculerend en zakelijk, de sacrale sfeer is daarentegen irrationeel en oneconomisch. In de sacrale sfeer aanbidden mensen een anonieme kracht. In tegenstelling tot wat gelovigen zelf denken is de bron van deze kracht is niet één of ander opperwezen. Het is de menselijke samenleving zelf: Het euforische gevoel dat gelovigen overvalt tijdens religieuze activiteiten komt volgens Durkheim voort uit het besef onderdeel te zijn van een sociaal netwerk. Religie wordt door Durkheim bestempeld als collectieve roes. Deze omschrijving van een religie lijkt verassend veel op de wijze hoe voetbalfans en voetballers hun sport beleven. Ook bij voetbal is er sprake van onderlinge binding van ‘medegelovigen.’ Ook tijdens voetbalwedstrijden is er sprake van saamhorigheid die leidt tot een goed gevoel. De intense vreugde die losbarst in een volle voetbaltempel is dus vergelijkbaar met het vrome gelukzaligheidgevoel dat rondhangt tijdens een kerkdienst.
De functie van voetbal
Een terugkerend onderwerp in Durkheim’s werk is het vraagstuk van sociale cohesie: wat bindt mensen? Alle samenlevingen hebben stelsels en rituelen nodig om de verbondenheid met overkoepelende sociale kaders te bevestigen. Traditionele religies vervulden die functie in het verleden. Met de leegloop van kerken is daar tegenwoordig geen sprake meer van. Durkheim voorspelde dat er nieuwe sociale vormen zouden komen die de rol van godsdiensten over zouden nemen. Voetbal zou één van die nieuwe vormen kunnen zijn waar Durkheim op doelt. Niemand zal ontkennen dat het verenigingsleven functioneert als belangrijk sociaal bindmiddel. Voetbal, Nederlands populairste sport, speelt hierin een belangrijke rol. De KNVB is zich bewust van de positie die de sport inneemt. Voetbal vormt volgens hen het grootste sociale netwerk van Nederland. Met de oprichting van de beweging ‘Meer dan voetbal’ proberen ze gebruik te maken van dit netwerk en een bijdrage te leveren aan een ‘sterkere samenleving. ’
Tegen het moderne voetbal
De hierboven beschreven ‘sacrale’ zijde van voetbal botst met de ‘profane’ (commerciële) kant van de voetbalsport. Populaire blogs zoals footballculture.com brengen clubliefde, voetbalnostalgie en massale sfeeracties in beeld. Regelmatig zetten zij zich af tegen het moderne voetbal waar clubliefde volgens hen ten koste gaat aan de commercie. Teksten als ‘Love the game, hate the business’ of ‘tegen het moderne voetbal’ sieren geregeld de stadions. Supporters van Ajax gooien tijdens een uitwedstrijd tegen RKC het veld vol met voetballen en hijsen een spandoek waarop ‘Fuck de commercie’ prijkte. In Engeland protesteren supporters van Hull City massaal tegen de aangekondigde naamswijziging. De nieuwe eigenaren vinden ‘Hull City Tigers’ commercieel aantrekkelijker.
De vergelijking met religie geldt ook hier. De rooms katholieke kerk heeft immers gedurende haar bestaan veel weerstand gekregen vanwege overdadige gedrag. Al die weelderigheid leidt af van waar het daadwerkelijk om gaat, zo luidde de kritiek. Het is hetzelfde geluid wat hoorbaar is binnen de voetbalwereld. Een met miljoenen bij elkaar gekocht sterrenensemble is niet zaligmakend. De plaatselijke voetbalkantine wel.
Bronnen tekst:
http://meerdanvoetbal.nl/
http://www.volkskrant.nl/vk/nl/3184/opinie/article/detail/3122766/2012/01/16/Godenzonen-het-heilige-gras-en-de-verlosser-voetbal-is-een-religie.dhtml
‘Sociologie en de moderne samenleving.’ Jacques van Hoof en Joris van Ruysseveldt (1996).